"Ik wil uitgestrooid worden op een mooi plekje."
Christiane wordt binnen vier jaar 100
Luister naar het unieke verhaal van Christiane
Mensen die nu honderd jaar zijn of de honderd naderen, hebben een rijk en apart leven achter de rug. Ze hebben gemeen dat ze de Tweede Wereldoorlog aan den lijve meemaakten en in alle eenvoud - zonder TV en zonder gsm - opgroeiden. Ze ervaarden recent ook corona en de sociale en fysieke ellende die een gevolg waren. Tussenin trouwden vele van hun, kregen ze kinderen om uiteindelijk, decennia aan gebeurtenissen later, naar een woonzorgcentrum te verhuizen. Het behalen van zo’n hoge leeftijd betekent ook meer zorg nodig hebben en fysiek niet meer alles kunnen. Christiane vertelt in alle eerlijkheid over haar leven van vroeger en nu.
Het unieke verhaal van Christiane
Enkele dagen voor we bij Christiane op bezoek gaan, werd ze bij de lift op de tweede verdieping hardhandig aangerand door een man die ruw met zijn rollator uit de lift stapte en haar kwetste. Ze viel en belandde zwaar op haar staartbeen. Het heeft duidelijk zijn impact, want tijdens de babbel rollen een paar keer tranen. “Als je 96 jaar bent, wil je dit niet meemaken. Ik stond bij de lift toen die man eruit kwam en me een douw gaf. Je beeldt je dat in, zeiden ze, maar dat was niet zo. Plots lag ik daar. Eerst dachten ze dat ik er niets aan overhield, dat het allemaal in orde was, maar dan kreeg ik erg veel pijn. Ik ben toen naar het ziekenhuis gebracht voor een radiografie. Je staartbeen is gekneusd, zeiden ze. We zijn nu dagen later en ik heb nog steeds erg veel pijn”, zucht Christiane.
Niet altijd rozengeur en maneschijn
Het leven in een woonzorgcentrum is niet altijd rozengeur en maneschijn. Enkele dagen voor we bij Christiane op bezoek gaan, werd ze bij de lift op de tweede verdieping hardhandig aangerand door een man die ruw met zijn rollator uit de lift stapte en haar kwetste. Ze viel en belandde zwaar op haar staartbeen. Het heeft duidelijk zijn impact, want tijdens de babbel rollen een paar keer tranen. “Als je 96 jaar bent, wil je dit niet meemaken. Ik stond bij de lift toen die man eruit kwam en me tussen pakte. Je beeldt je dat in, zeiden ze, maar dat was niet zo. Plots lag ik daar. Eerst dachten ze dat ik er niets aan overhield, dat het allemaal in orde was, maar dan kreeg ik erg veel pijn. Ik ben toen naar het ziekenhuis gebracht voor een radiografie. Je staartbeen is gekneusd, zeiden ze. We zijn nu dagen later en ik heb nog steeds erg veel pijn”, zucht Christiane.
We hebben nog voor de koning gewerkt.
Feesten en banketten
Christiane is een pronte, nette, lieve dame. Je geeft haar haar leeftijd niet. Haar haar is duidelijk steeds mooi gecoiffeerd, ze straalt klasse uit. Het kan niet anders, dan dat ze van goeie komaf is. Dat is ook zo. Haar vader, moeder en haar nonkel baatten de feestzalen De Boeck in Antwerpen uit, vertelt ze met trots. “We verzorgden feesten en banketten. Dat doen we nu nog steeds. We plaatsten ook markiezen bij de kerk en legden rode lopers voor het bruidspaar. Achteraf kwamen ze dan bij ons feesten. Voordat mijn ouders zelfstandigen werden, werkten ze bij Baron Dumont de Chassart. Mijn mama was daar kokkin en mijn papa was chauffeur. Toen ik een paar jaar oud was, gingen ze werken bij mijn oom, die baatte de feestzaal uit. Toen ik oud genoeg was, hielp ik mee in onze zaal. Ik deed die job echt graag. De uitstraling ervan sprak me aan. Het was niet zoals nu hé. Nu dragen kelners gescheurde jeans en zo, bij ons droegen de garçons hele mooie kleren en witte handschoenen. Als je een vuil hemd aan had, kwam je er niet in. Op alles was controle. Ook op het bestek en zo. De glazen waren van kristal en het eetgerei van zilver. Dat moest allemaal stuk voor stuk gepoetst worden. Het zilver werd eerst met een borsteltje proper gemaakt. Het was tijdrovend en intensief, maar ik vond het best aangenaam. We hebben nog voor de koning gewerkt”, klinkt het fier.
Graag verzorgder
Het wacht ons wellicht ook dat we, zoals Christiane, ooit in een zorgcentrum zullen belanden. We zijn bijgevolg bang dat de verhalen dat de verzorging in een rusthuis minder is en dat het onze levenskwaliteit vermindert kloppen. Is dat de realiteit? Misschien is het de frustratie van ouder worden dat we het negatief ervaren. Christiane lijkt alvast prima begeleid en fijn verzorgd, maar zijzelf ervaart het anders. Haar commentaar is dat van velen. “Ik heb de indruk dat het hier te veel om geld draait. Ik begrijp dat ze niet voor niets moeten werken, maar toch. De firma die dit woonzorgcentrum runt, heeft instellingen tot in Spanje. Dat doet me nadenken. De directie wisselt ook constant. Er is erg veel verloop van personeel. Als er hier wat verkeerd loopt, zeg ik het hoor. Ik had altijd een heel goed leven, dat wil ik nu ook. Ik heb er recht op, vind ik, want ik betaal veel voor mijn verblijf. Het eten hier is ook niet altijd lekker. Ik belandde in het rusthuis omdat het niet meer anders kon. Ik kreeg een hersenbloeding zodat voor mezelf zorgen geen optie meer was. Ik woonde op dat moment in een mooi, maar groot huis met een hele grote tuin, maar ik kon dat onmogelijk nog onderhouden. In het eerste zorgcentrum waar ik belandde, had ik het best naar mijn zin, maar daar kon ik niet blijven.”
Ik voel me niet meer de fiere vrouw die ik altijd was.
Kwaaltjes
Als je 96 jaar bent, is 100 dichtbij. Het is raar, maar Christiane kijkt daar helemaal niet naar uit. “Wat die man me aandeed, drukt een zware stempel. Ik kan er nog altijd niet bij dat zoiets in een rusthuis mogelijk is. We horen begeleiding te hebben. Ik heb nu constant fysieke pijn. Ook mentaal is het een felle opdoffer. Bovendien heb ik nog andere kwaaltjes. Ik heb bijvoorbeeld problemen met mijn linkeronderbeen. Dat ziet helemaal rood, er zit een ontsteking op die niet meer wil verdwijnen. Een verpleegster verwijderde op een bepaald moment een korstje. Blijkbaar had ze dat niet mogen doen, want sindsdien is het aan het verzweren. Zelfs de antibiotica die ik moet nemen, wil niet helpen.
Ik voel me ook niet meer de fiere vrouw die ik altijd was. Ik ben niet meer gesoigneerd, ik zou er graag verzorgder voorkomen. Ik draag soms vuile T-shirts. Pas op, de meisjes die ons hier verzorgen zijn goed, heel goed. Ze zijn altijd vriendelijk, ze helpen me, ze staan altijd paraat. Maar ik heb soms de indruk dat het hier een fabriek is. Het verblijf hier kost me heel veel geld, maar krijgen we er genoeg voor terug?”, vraagt Christiane zich nog maar eens af.
Engelse radio
Terug in de tijd. Christiane was 16 jaar toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. “Het is raar om te zeggen maar wij waren toen helemaal niet zo slecht af. Armoede en ellende hebben we eigenlijk niet gekend. Ook niet op de zwaarste momenten van de oorlog. Eigenlijk ging het leven van elke dag zijn gewone gang. Ik weet natuurlijk ook wel dat sommigen tijdens de oorlog wél miserie kenden, maar wij gelukkig niet. We hadden toen familie op de buiten, heel lieve mensen. Die brachten ons aardappelen en vlees. Wij hadden nooit iets tekort. We moesten wel oppassen dat de Duitsers er niet achter kwamen, want dan werd alles afgepakt. Zo mochten we ook niet naar de Engelse radio luisteren, dat was ten stelligste verboden. We moesten maar eens op de hoogte zijn van de gang van zaken. We luisterden bijgevolg helemaal in het geheim. En als de uitzending erop zat, werd de radio in de kast verstopt.
Soms hadden we rechtstreeks met de Duitsers te maken omdat die bij ons hun feesten wilden organiseren. Maar dan zei mijn mama dat de kinderen krank, ziek waren. Dan waren ze sneller weg dan ze gekomen waren. Wat ik me ook nog herinner zijn de vliegende bommen die de Duitsers stuurden. Je hoorde ze van ver komen aanvliegen. Dat gaf zo’n vreemd zoemend geluid. We moesten dan snel zo’n bunker of schuilkelder in, allemaal dicht bijeen. Mijn papa had de gewoonte om op zo’n momenten op straat te gaan rondlopen, hij vond dat veiliger. Een paar keer sloeg die bom dichtbij in, maar gelukkig niet bij ons. We ondergingen als kind die dingen, we stonden er niet bij stil.”
Ik kreeg een rode kaart, neen niet zo eentje als in het voetbal, maar een oproepingsbevel.
Rode kaart
Terugdenken aan de oorlog, doet bij Christiane veel herinneringen terugkomen. “Op een bepaald moment werd een Joodse buurvrouw van ons opgehaald door de Duitsers. We zagen haar nooit nog terug. En een kozijn van mijn papa kwam in een concentratiekamp terecht. Ook hem zagen we nooit meer weer. Op een bepaald moment werd ik zelf ook opgeëist door de Duitsers. Ik kreeg een rode kaart, neen niet zo eentje als in het voetbal, maar een oproepingsbevel. Ik moest me melden op de Meir in hartje Antwerpen. Mijn mama was in alle staten. Je gaat niet. Dat deugt niet, zei ze. Ze ging in mijn plaats. Ze had dat goed gezien. Het waren allemaal jonge meisjes die zich meldden en aanschoven. Tot ze mijn mama zagen en haar leeftijd. Ze was rapper buiten dan binnen. Ik kreeg nooit nog zo’n kaart.
Het ergste was dat mijn papa op een bepaald moment door het militaire Rode Kruis werd opgeëist. Hij had een kleine camion en moest naar het front in Frankrijk om er de gekwetste soldaten op te pikken en naar het militair ziekenhuis te brengen. Hij was heel lang weg. Ondertussen probeerde mijn mama thuis de zaak draaiende te houden. Als er mensen trouwden, dan bleven we markiezen zetten en tapijten uitrollen. We laadden die dan op een stootkar en duwden die voor ons uit. Het waren geen gemakkelijke tijden, maar eigenlijk vonden we het best leuk”, vertelt Christiane.
In oorlogstijd waren de mensen lief voor elkaar.
Corona
Het is raar, maar Christiane vergelijkt de oorlog constant met corona. Dat is duidelijk haar oorlog nu. “Corona, corona, corona. Slechter dan de oorlog, echt waar. Ik meen het. In oorlogstijd waren de mensen lief voor elkaar, ze hielpen mekaar, ze staken elkaar een handje toe. Als je iets tekort had, was er altijd iemand die hielp. Je stond er nooit alleen voor. Er was altijd iemand die deelde in je pijn en verdriet. We mochten ook uitgaan, we konden ons een beetje amuseren, we deden leuke dingen. Nu met corona werden we drie weken lang opgesloten op de vijfde verdieping. We mochten met niemand contact hebben. Hele dagen zaten we tussen vier muren. Mijn schoondochter legde voordien altijd mijn kledij klaar voor de komende week, dat kon plots niet meer. Bezoek was evenmin mogelijk.
In oorlogstijd heb ik me nooit verdrietig en eenzaam gevoeld, nooit. Nu wél. Ik werd in het begin van de jaren veertig ook nooit opgesloten. Eigenlijk was ik zo vrij als een vogel. We mochten weliswaar niet zeggen wat we wilden, maar dat mochten we nu ook niet. De corona-eenzaamheid voelde heel zwaar aan. We konden evenmin naar de kapper, onze voeten werden niet verzorgd. Corona is echt slecht. Allez, wat zeg je nu?, hoor ik, als ik het nog maar eens herhaal. Maar zo voel ik het aan, echt waar.”
Liefdesbrieven
Christiane voelt zelf het negatieve van haar denken en zeggen en verandert voorzichtig van onderwerp. “Weet je dat ik nog drie liefdesbrieven van mijn man heb? Alle drie geschreven in november 1942. Er zaten veertien dagen tussen de eerste en de derde. Je mag ze lezen. Hier zijn ze. De eerste kreeg ik na een avondje dansen. Ik moet hem toen opgevallen zijn, want hij vroeg me of hij me nog eens kon zien. Ik heb toen niet teruggeschreven zodat hij het een tweede keer probeerde. En een derde keer. Ook toen ben ik niet naar de afspraak die hij voorstelde gegaan, want ik vertrouwde het niet. Zo’n wildvreemde jongen, zoiets deed je niet. Je had toen geen internet waar je kon kennismaken en zo. Effect hadden de brieven bijgevolg niet, ze waren wél mooi en beleefd. We verloren elkaar uit het oog, tot ik hem tegenkwam bij ons in de zaak. Het was een studentenfeest en hij gaf een spreekbeurt. Ik deed toen de vestiaire. Toen hij me zag, kwam hij onmiddellijk op me af. Je moet me nu toch eens zeggen waarom je toen niet bent opgedaagd, zei hij.”
Leraar Latijn-Grieks
Brachten de brieven niet direct liefde, de ontmoeting in de feestzaal wel. “Ik herinner me onze trouwdag natuurlijk nog zoals gisteren. Ik had een prachtige witte trouwjurk. Die was nog tijdens de oorlog gemaakt. De jurk was redelijk eenvoudig, in oorlogstijd was er geen ruimte voor franjes en tierlantijntjes, maar ze was echt mooi. Mijn collega’s en die van mijn man kwamen die dag naar de kerk en wachtten ons op aan de buitendeur. Het was in die tijd de gewoonte dat de schoenen van de bruid voor de kerkdeur werden gepoetst. De traditie wilde dat je daarvoor moest betalen, een halve Belgische frank. Ik had die speciaal in mijn jurk gestopt. Het was een fantastische dag met een superreceptie en een prachtig feest. Ik was op dat moment 25 jaar en mijn man drie jaar ouder. We kregen twee kinderen. We hadden een fantastisch leven. Hij was leraar Latijn en Grieks. Hij werkte graag met jongeren en ik ging er helemaal in mee. Hij had er een gewoonte van gemaakt om elk jaar op het einde van het schooljaar zijn studenten thuis uit te nodigen voor een gezellige avond. Ik kookte dan, ik maakte de lekkerste dingen, we dekten de tafel heel mooi en hij gaf ondertussen zijn studenten wijze raad mee. Ik bewaar daar fantastische souvenirs aan en de studenten ongetwijfeld ook. Ik herinner me ook een trip met een paar leerlingen naar Luxemburg. Wij toen met zijn vijven samen in zo’n bolhoedfiatje. Heerlijk was dat.”
100 jaar
Christiane is een gezellige vertelster. Het rolt er allemaal uit, alleen over 100 jaar worden weigert ze te praten. Die dag is nog vier jaar weg, maar ze schuift hem duidelijk voor haar uit. “Ik ga geen 100 worden. Het is niet meer lang, ik weet het. Een jaar is niets. Dat ik een paar dagen geleden ben neergeslagen, heeft me heel bang gemaakt. Ik besef nu dat, als ze willen, ze me op elk moment kunnen doodslaan. Ik ga er geen verhaal tegen hebben. En gaan ze wel een feestje mogen organiseren? Misschien zal corona er weer een stokje voorsteken. Zoals corona er ook voor zorgde dat het onmogelijk werd voor mijn petekind Frank, de zoon van mijn broer, om op bezoek te komen. Die bracht dan vaak lekkere dingen mee uit de zaak, tot niemand meer mocht langskomen. Voor mijn verjaardag kreeg ik ook altijd mooie boeketten toegestuurd. Ik heb gezegd dat ze dat echt niet meer moeten doen. Ik kan ze niet verzorgen”, klinkt het allemaal erg donker.
Seksuele voorlichting?
Christiane groeide op in een tijd dat God en gebod het leven van elke dag overheerste. De kerk en de pastoor waren baas. Als je trouwde, moest je je de weken voordien bij de pastoor melden voor de ondertrouw, zoals dat heette. “Die legde dan uit hoe het in het huwelijk ging. Seksuele voorlichting kregen we niet. Ik ging naar een nonnenschool waar Frans werd gesproken. Seks was taboe, daar werd niet over gesproken. En seks voor het huwelijk kon niet en gebeurde niet. Samen slapen, oei, daar was absoluut geen sprake van. Och, we stonden daar niet bij stil. Het was zo en je kon dat niet veranderen. Ook thuis kreeg ik geen seksuele voorlichting. Niet van papa, niet van mama, van niemand. Eigenlijk was er maar één gespreksonderwerp: werken. Het ging altijd over werken. Daar draaide alles rond. En we moesten niet proberen van lang te slapen. Mijn papa had daar een wijze spreuk over. Als mijn broer zich nog maar eens oversliep dan zei hij: lange slapers, oude ventjes, zo zonder kracht en zonder centjes. Het klonk leuk, maar het zei de waarheid van dat moment.”
Dan zullen ze op een dag mijn botten anoniem opgraven.
Euthanasie
Het blijft me intrigeren dat Christiane geen 100 jaar wil worden. Ze blijft dat onderwerp categoriek wegduwen. “Ik weet niet hoe oud ik zal worden, ik weet wél dat, als de dag komt dat ik infusies moet krijgen en overal plastieken darmpjes heb hangen, ik een spuitje zal vragen. Dan wil ik niet meer leven. Ik wil voorzien dat ik euthanasie kan krijgen. Wat ze dan met mijn lichaam moeten doen? Me in geen geval begraven. Dat heeft geen zin. Ik vraag liever dat ze me uitstrooien op een plekje waar het heel mooi is. Eén met de natuur, dan hebben de vogeltjes er ook nog iets aan. (lacht)Dat zou fijn zijn.”